dinsdag 4 november 2014

De nieuwe pony.

Als je bij ons wilt komen, moet je een stukje over de oude spoordijk rijden. Er rijden gelukkig geen treinen meer en de rails zijn ook al lang geleden weggehaald. Behalve bij de buren. Daar staat nog een heel stuk van de oude spoorbaan recht omhoog tegen een boom. Dat vindt vooral Rune leuk, want je kunt er prima in klimmen en als je helemaal bovenin zit, kun je ondersteboven bungelen als een aap. Dan kijk je opeens met een hele andere blik naar de bomen aan de ene kant en de auto’s op de weg aan de andere kant.

Bij die buren hebben ze kippen. Heel veel kippen in een kippenhok. Ze mogen niet loslopen, alleen in de ren. Want als de kippen los zouden lopen over het erf van de buurman, dan hebben de vossen en de wolven een feestmaal. En de buurman heeft liever dat hij ’s morgens een vers eitje heeft dan dat de vossen hun buikje vol eten. Soms mogen wij de buurman helpen met het voeren van de dieren op het erf. En het aller-leukste is om de kippen te voeren. Als je aankomt met de voerbakken, komen de kippen allemaal al om je heen staan. Als je niet uitkijkt, pikken ze in je benen en in je broekspijpen. Soms mogen we van de buurman zelfs even in het hok. Dan kijk je helemaal vreemd naar de wereld om je heen. Alles is in kleine blokjes gedeeld. Dat komt door het kippengaas. Het gaas zorgt er voor dat de kippen niet uit het hok kunnen en de wilde dieren er niet in.

Op maandag rijdt er een vreemde auto over de spoordijk. Een auto met een nog vreemdere caravan er achter. ‘Dat is geen caravan’ zegt pappa, ‘dat is een vee transport wagen. In die wagen zit waarschijnlijk een nieuw beest van de buurman.’ ‘Een nieuwe kip?’ Vraagt Rune. ‘Nee, want als de buurman een nieuwe kip koopt, vervoert hij die gewoon in zijn auto. Op een kleedje in de achterbak.’ ‘Bah!’ Zegt Rune. ‘En als de kip nu poepjes legt?’ ‘Dan liggen er poepjes in de achterbak van de auto van de buurman.’ ‘En als de buurvrouw dan boodschappen haalt?’ ‘Ja! Deftige taarten voor de deftige dames! Dan zitten er allemaal kippenpoepjes op de dozen van de deftige taarten!’ De jongens rollen van de bank, want ze zien het helemaal voor zich. De deftige dames die koffie drinken uit deftige kopjes en deftige taartjes eten van deftige schaaltjes en dan kippenpoepjes aantreffen op de deftige taartendoos. Maar pappa schudt zijn hoofd. ‘Nee, de buurman doet de kippen in een mandje en dat mandje zet hij op een kleed en als hij thuis is, zet hij de mand op de grond en klopt het kleed met de poepjes uit. Dus de buurvrouw kan rustig deftige taartjes eten.’ ‘Saai! Maar wat zit er dan voor beest in?’

“Een wolf!’ ‘Nee, een kameel!’ ‘Nee, ik denk een olifant!’ ‘Ik denk persoonlijk gewoon aan een paard. Maar nu gaan we naar school. Hup, jassen aan en opschieten alle drie!’ ‘Een paard? Een echt paard waar je op kunt rijden? Mogen we kijken pap, mogen we nu kijken?’ ‘Nee, we komen te laat. Ga vanmiddag maar bij de buurman kijken.’ Terwijl we naar de auto lopen, blijven we alle drie even op de dijk staan. We proberen naar de buren te kijken, maar die wonen net te ver weg. Wel zien we nog net een stukje van de vreemde caravan. En de klep staat open, maar er is geen olifant te zien. Geen kameel en geen paard ook. Er is helemaal niets te zien. Behalve dan dus een caravan met een open klep.

Om 4 uur komen we uit school.  De jongens rennen zo langs ons huis waar mamma voor het raam staat te zwaaien. De hele dag hebben ze nagedacht over het paard van de buurman en hoe groot hij zou zijn en welke kleur hij zou hebben en of we wel met zijn drieën op zijn rug konden zitten. Terwijl ze langs de deftige kamer van de buren rennen, zien ze nog net hoe de buurvrouw koffie schenkt aan de deftige dames. Rune en Nisse blijven heel even staan en proesten het uit. Op de tafel staat een schaal met hele deftige gebakjes. Maar dan zien ze de buurman uit de schuur komen en vergeten ze de deftige dames. ‘Waar staat het paard? Mogen we hem zien?’ ‘Paard? Ik heb helemaal geen paard.’ ‘Kameel? Is het toch een kameel?’ ‘Nee, ik heb ook geen kameel.’ ‘Olifant? Was het dan toch een olifant?’ ‘Whahahah! Jullie zijn me er een paar! Ik heb ook geen olifant.’ ‘Maar wat zat er dan in die rare caravan van vanmorgen?’ ‘Daar zat Karel in.’ ‘Karel? Waarom zat Karel daar in? Wie is Karel? Kunnen we met Karel spelen?’ De buurman moet lachen om de kinderen. ‘Kom maar, dan stel ik jullie voor aan Karel.’ De buurman loopt om de schuur naar het grasveld waar rechts achteraan de kippen wonen. En precies als ze om de hoek van de schuur lopen, zien ze Karel. Karel is een prachtige grijze pony met scheve oren en hele lieve donkere ogen. De kinderen staan heel even helemaal stil. Heel even maar en dan rennen ze op Karel af. ‘Mogen we hem aaien?’’Ja, jullie mogen hem aaien en als hij straks iets ouder is, mogen jullie er zelfs op rijden.’

Vol indrukken van de lieve pony lopen ze weer terug naar huis. Ze vergeten helemaal om nog even te gluren bij de deftige dames. ‘De buurman heeft een pony.’Zuchten ze als ze aan tafel gaan. ‘En hij heet Karel.’ ‘Mogen we morgenochtend weer naar Karel?’ ‘Als jullie op tijd klaar zijn om naar school te gaan, mogen jullie nog wel even naar Karel, maar dan moeten jullie echt wel helemaal klaar zijn.

De volgende morgen staan de kinderen al om 6 uur naast hun bed, kleden zich aan, ontbijten en poetsen hun tanden in record tempo. Om exact 7 uur, als pappa en mamma eindelijk eens beneden komen, staan ze met jassen aan klaar om naar Karel te gaan. ‘Pfft, de buurman zal blij zijn met jullie zeg. Over een uur gaan we naar school. Veel plezier en doe maar de groeten.’ Pappa en mamma gaan samen ontbijten en de kinderen vliegen over de dijk naar de buurman. ‘Denk je dat hij al wakker is?’ Vraagt Rune aan Nisse. ‘Tuurlijk, de buurman is altijd vroeg wakker.’

Op het erf van de buurman zien ze hem zitten. Op de trap van zijn huis. Hij kijkt heel verdrietig. ‘Goedemorgen, wat kijkt u zielig. Is er iets aan de hand?’ ‘Hebben de deftige dames alle deftige gebakjes opgegeten?’ Vraagt Rune, terwijl Nisse hem een por geeft. De buurman kijkt verbaasd op. ‘Deftige dames? Nee, geen deftige dames. En over gebak weet ik ook niets. Karel is weg. Gisteravond stond hij nog in de wei en nu is hij nergens meer te vinden. Ik vrees dat hij ontsnapt is.’ ‘Ontsnapt? Waarom dan? Waar is hij dan naar toe?’ ‘Dat weet ik niet jongens. Ik weet het echt niet. Ik heb overal gezocht. Zelfs in het bos.’ De buurman kijkt naar de bosrand achter het huis. Dezelfde bosrand als achter het huis van Rune, Julia en Nisse. ‘Misschien hebben de wolven Karel wel opgegeten.’ Julia heeft een snik in haar stem. ‘Misschien hebben ze hem wel gevangen en meegenomen naar hun hol.’ ‘Doe niet zo idioot.’ Roept Nisse, maar ook hij heeft tranen in zijn ogen.

Verdrietig sjokken ze terug naar huis. Nog net zo verdrietig gaan ze naar binnen en vertellen aan pappa en  
mamma dat Karel ontsnapt is. Of weg, of opgegeten.  Pappa zegt dat Karel wel weer terugkomt. Pony’s zijn best slim, dus misschien staat hij als jullie vanmiddag uit school komen weer gewoon in de wei. Ze geloven er niets,maar ze gaan wel naar school. In de auto kijken ze de hele tijd goed uit het raam, want misschien staat Karel wel ergens langs de spoordijk om ze uit te zwaaien. Maar tot aan school is er geen Karel te zien.

’s Middags rennen ze alle drie direct uit de auto naar de buren. De buurman zit weer op zijn trapje. De buurvrouw zit naast hem. ‘Nog steeds geen Karel?’ ‘Nee, Karel is weg en hij zal ook wel weg blijven nu.’ Rune kijkt naar het kippenhok achter in de tuin. ‘Buurman, hebben de kippen eigenlijk wel eten gehad vandaag? Of zit u de hele dag een beetje op de stoep te zitten?’ De buurman knikt. Hij zit al de hele dag voor zijn huis en hij is de kippen helemaal vergeten. Rune pakt een emmer en een mandje voor de eieren en loopt richting het kippenhok. Als hij vlakbij is ziet hij iets raars. Er is geen kip te zien, maar hij ziet wel een paar grijze benen achter het gaas. ‘Wat krijgen we nu weer?’ Mompelt hij. ‘Julia? Nisse? Kom eens?’ Zijn broer en zus komen aangerend en stoppen precies tegelijk naast Rune. ‘Wat is dat nu weer?’ Vraagt Nisse. ‘Buurman? Kom eens even kijken! Buurman!’ De buurman tilt zijn hoofd op en laat hem weer zakken. ’Een ander keertje jongens. Nu staat mijn hoofd er niet zo naar.’

De kinderen lopen voorzichtig naar het hok en gaan op hun knieën zitten. ‘Karel? Ben jij dat Karel?’ Aan de andere kant van het gaas gaat Karel ook door zijn knieën. En zo staren ze naar elkaar door het kippengaas heen. De kinderen aan de ene kant en Karel aan de andere kant. ‘Hoe kom jij daar nu terecht? En waar zijn de kippen?’ Karel draait zijn hoofd en kijkt naar het nachthok. Daar zitten de kippen. Met grote ogen naar buiten te kijken.  Rune kruipt door het deurtje naar binnen en lokt Karel naar buiten. Dat is nog helemaal niet makkelijk, want Karel moet kruipend naar buiten. Hij is veel te groot om onder de deur te passen. En iedere keer als hij bijna buiten is, gaat hij weer staan en dan zit Rune aan de ene kant buiten en Karel aan de andere kant van de deur nog steeds binnen. Uiteindelijk lukt het. Rune en Karel staan buiten, de kippen komen uit het buitenhok en beginnen luid te kakelen tegen Karel die nu weer veilig aan de andere kant van het gaas staat. Nu durven ze tenminste weer.

De buurman en de buurvrouw kijken op van al dat lawaai en met een luide brul springt de buurman op van het trapje. Daar schrikt de buurvrouw zo van dat ze pardoes van de trap kukelt. De buurman ziet het niet eens. Met grote passen rent hij naar Karel en de kinderen toe. ‘Waar was jij nu? Ondeugend beest, zat jij op stok bij de kippen? Hoe kom je daar nu terecht?’ Alsof Karel het allemaal snapt, gooit hij zijn snuit tegen het deurtje en schuift zo de grendel omhoog.

‘Wat een geluk dat de vossen de kippen vannacht niet hebben opgegeten.’ Denkt Nisse hardop. De buurman buldert van het lachen. ‘Misschien hebben ze het wel geprobeerd, maar toen kwamen ze Karel tegen. Een pony in het kippenhok! Wat zullen de vossen daar nu van gedacht hebben? Wat een vreemde toestanden zeg.’ ‘Bijna net zo vreemd als deftige gebakjes met kippenpoepjes.’ Zegt Rune. ‘Wat? Mijn gebakjes met kippenpoepjes?’ Krijst de buurvrouw van schrik. En nu moeten ze allemaal hard lachen. De buurman, de kinderen en Karel. Maar de buurvrouw niet. Die vliegt naar binnen om haar gebakjes te controleren.


En Karel? Karel heeft beloofd dat hij nooit meer zomaar in het kippenhok gaat staan. Maar met een ondeugende pony kun je het nooit helemaal zeker weten.


4 opmerkingen:

  1. Wat weer een geweldig verhaal!! Ik heb genoten: wat zijn pony's toch slimme beesten hè!

    groet Trijnie

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Wat een heerlijk verhaal, ik zie het voor me hoor, buurvrouw, buurman en dan die malle Karel!!! Prachtig geschreven.
    Sterkte met alles thuis!!!

    Knuffel voor jou,
    Eefie

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Wat een hartstikke leuk verhaal! Ook bijzonder om te zien: zomerkleding en kale bomen, hier is het toch al wat frisser :-).
    Lieve groet,
    Gon

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Hoi Anna Marie,
    Wat een heerlijk verhaal heb je weer geschreven. Ik zie het ook zo voor me gebeuren, de grote kippenren met daarin pony Karel... Wat zal dat een gekke ervaring geweest zijn, voor iedereen, ook voor Karel zelf....
    Ik wens je een heerlijke dag vandaag,
    Liefs, Mirjam

    BeantwoordenVerwijderen