zondag 22 maart 2015

Indianen in Zweden.

Buiten is het druilerig. Geen weer om lekker buiten te spelen. ‘Zullen we een cowboyfilm kijken? Die zijn leuk en we hebben er al heel lang niet naar gekeken.’ De kinderen zetten een film op met echte cowboys op paarden, met bankrovers en een sheriff die de held mag zijn aan het einde van het verhaal, terwijl het toch echt de cowboy is die de bankrovers heeft gevangen. Zo’n film kijken ze, terwijl het buiten langzaam droger wordt. De allermooiste scene: die waarin de indianen het dorp omsingelen van de slechteriken  en brandende pijlen het dorp in schieten, zodat alle bewoners hun huizen uit rennen. De indianen zijn boos, want het dorp staat midden op hun jachtgrond en de slechteriken eten al het wild op.

‘Dat was een mooie film.’ ‘Helemaal niet, hij was hartstikke zielig. De indianen kunnen niet meer jagen en de bankrovers zitten in de cel en de sheriff doet alsof hij de held is, maar dat was de cowboy. Er klopt gewoon helemaal niets van die film.’ Antwoord Julia. ‘Wij kunnen dat beter. Als wij een dief in de gevangenis zetten, zijn we zelf de held en niet opeens pappa.’ Aldus Nisse. ‘Wij zijn ook veel betere cowboys denk ik.’ ‘Of indianen, want we hebben geen paard en je bent pas een cowboy als je op een paard zit. We zijn indianen, want we hebben wel een pijl en boog.’ ‘Dat is waar! We gaan indiaantje spelen  bij de oude fabriek!’ Roepen Nisse en Rune. ‘Daar mogen we niet komen. Veel te gevaarlijk.’ ‘We gaan er ook niet in, we gaan er omheen. Dan omsingelen we de fabriek en bestoken we het met brandende pijlen.’ ‘Dat mag al helemaal niet!’ “Nee, niet in het echt, gewoon net alsof. We hebben toch ook geen lucifers?’

Gedrieën lopen ze door het bos naar de oude verlaten fabriek.  Spannend is het wel een klein beetje. ‘De jongens op school zeggen dat het hier spookt. ’s Avonds komen er geluiden uit de fabriek, terwijl alle lichten gewoon uit zijn.’ ‘Zwervers, er wonen ’s nachts natuurlijk zwervers. Niets bijzonders aan. Spoken bestaan niet.’ ‘We vallen van 3 kanten aan. Ik blijf hier. Rune jij gaat naar de linkerkant en Nisse, als jij bij de hoofdingang gaat staan, kunnen de boeven geen enkele kant op.’ ‘En als de boeven straks allemaal tegelijk door de hoofdingang naar buiten komen? Wat dan?’ ‘Dan komen we helpen. Verspreiden en geef maar een brul als je boeven ziet. Of nee, geen brul, we moeten ook als indianen praten!’ Julia doet het voor, met een hand op en af haar mond maakt ze vreemde geluiden. ‘Oehoehoehoehoe!’ Haar broers doen haar na en zo staan er 3 bleke indianen het bos wakker te brullen. Eventuele boeven zijn allang door de kapot gegooide ruiten naar buiten gevlucht als het spel eindelijk gaat beginnen. De kinderen gaan ieder een kant op.

‘Wat moeten we nu doen?’ roept Nisse naar Rune. ‘Geen idee. We wachten maar tot we een dief zien.’ ’En als het geen dief is, maar toch een spook?’ ‘Dan roepen we heel hard boe, maar spoken bestaan niet. Als er al een witte gedaante uit de fabriek komt, is het een verklede Julia.’ Ondertussen staat Julia zich aan de andere kant stierlijk te vervelen. ‘Het is hier aan deze kant erg rustig!’ ‘Aan deze kant ook!’ ‘Zullen we maar samen aanvallen?’ Ook dat begint na drie rondjes om de fabriek gerend te hebben te vervelen. ‘Ik vind het maar saai om indiaan te zijn, er zijn hier helemaal geen cowboys en ook geen boeven, geen zwervers en al helemaal geen spoken. Zullen we maar naar huis gaan?’ Rune maakt aanstalten om naar huis te lopen. ‘Wacht, we kunnen ook binnen kijken nu we hier toch zijn. Misschien vinden we wel een schat.’ Nisse loopt in de richting van de kapotte ramen. ‘Dat mag niet van pappa en mamma,’ fluistert Julia, maar zelf is ze eigenlijk ook wel nieuwsgierig naar wat er binnen allemaal te zien is. Ze loopt dus snel achter Nisse aan. Rune haalt even verder zijn schouders op en rent terug naar zijn broer en zus.

Binnen is het een stuk donkerder en de kinderen blijven even staan om hun ogen aan het slechte licht te laten wennen. Dan zien ze overal troep. Achtergelaten drinkbekers, chipszakken, kleding, matrassen, afhaalmaaltijden en toiletpapier. ‘Bah! Wat een bende!’ Rune staat met grote ogen om zich heen te kijken. ‘De mensen van de fabriek hadden best iets beter op mogen ruimen.’ ‘Dit hebben de mensen van de fabriek niet gedaan, maar zwervers of boeven. Die zijn hier geweest om feest te vieren of om te overnachten.’ ‘Kijk! Ik heb lucifers gevonden! Ze hebben hier zelfs vuurtjes gestookt. Misschien wel om worstjes op te bakken.’ Julia heeft een doosje lucifers in haar hand. ‘Nu kunnen we net als de indianen met brandende pijlen schieten en dan verdwijnt al deze troep hier.’ De kinderen lopen weer naar buiten, want dat is een wereldidee van hun zus. Buiten worden ze bijna verblind door het zonlicht, maar als hun ogen weer gewend zijn, gaan ze op zoek naar stokken die als pijlen kunnen dienen.

‘Wie begint er? We steken een stok in brand en dan schieten we die door de open ramen naar binnen. Ruimt die bende tenminste op.’ Nisse begint, gevolgd door Rune en Julia. Maar hoe ze ook hun best doen, er komt geen pijl in de fabriek. De stokken gaan uit in de lucht, doven tegen de muur, branden helemaal niet of vallen precies in een plas water. ‘De laatste lucifer. Die doe ik.’ Julia steekt haar stok in de brand, legt aan op haar boog en schiet de pijl richting fabriek. ‘Weer niets. Kom, we gaan naar huis. Cowboys en indianen zijn saai. En met brandende pijlen schieten onmogelijk.’

De kinderen pakken hun spullen, draaien zich om en lopen in de richting van het bos. ‘Sssst, ik hoor iets. Knappende takken. Er loopt ergens een eland.’ ‘Doe niet zo raar.’ Maar dan hoort Julia het ook. een knappend geluid, gevolgd door gesis. ‘Het is geen eland, het lijkt wel of ik een open haard hoor. Die knettert en sist ook altijd als hij net aan is en het hout nog niet droog is.’ De kinderen kijken elkaar verschrikt aan en rennen terug naar de fabriek. De donkere ramen zijn nu helverlicht. Binnen staat de vuilnis in de brand.  1 van de pijlen is toch naar binnen gevlogen. ‘Wat nu? We krijgen enorm op onze donder als we straks thuiskomen.’ ‘We moeten blussen! Snel!’ Julia begint te rennen, maar staat even zo snel weer stil. ‘We hebben geen water. Wat nu? We hebben water nodig en dat is hier nergens te vinden. Ik ren terug naar huis en waarschuw pappa en mamma. Jullie blijven hier.’ Julia rent weer weg en haar broers blijven achter. ‘Water, we hadden water mee moeten nemen. Dan hadden we kunnen blussen.’ ‘We hebben water bij ons!’ Nisse loopt in de richting van de kapotte ramen waarachter het vuur oplaait. ‘Kom, we gaan de brand blussen.’ ‘Hoe dan?’ ‘Plassen! We plassen het vuur gewoon uit.’ Rune kijkt zijn grote broer aan en begint te lachen. ‘Plassen? Wil je het vuur uitplassen?’ ‘Ja, waarom niet. Water is water.’

Terwijl Julia heel hard naar huis rent om haar ouders te halen en om de brandweer te bellen, komt de buurman uit het bos. Hij was bomen aan het kappen zodat zijn kachel in de winter ook zou branden toen hij een gillende Julia langs zag komen rennen. Aan de bosrand blijft hij staan en begint dan heel hard te lachen. Daar staan Nisse en Rune naast elkaar een brandje uit te plassen. ‘Wat zijn jullie nu aan het doen?’ ‘Buurman! Gelukkig dat u er bent! We hebben per ongeluk de fabriek in brand gestoken en we hebben geen water bij ons. Heeft u water mee?’ ‘Nee jongens, maar zo ernstig is het allemaal toch niet.’ De buurman stapt naar binnen, pakt een pan die op de grond staat en begint zand op het vuur te gooien. ‘Zo, dat was dat. Per ongeluk brand gesticht?’ ‘Helemaal niet per ongeluk eigenlijk buurman, maar we hadden niet verwacht dat er echt brand zou ontstaan. We waren indiaantje aan het spelen en wij waren de indianen en in de fabriek zaten dan de boeven. En toen opeens was er brand.’ Rune begint te huilen. Nisse kijkt beschaamd naar de punten van zijn schoenen. In de verte horen ze de sirenes van de brandweer aan komen. ‘Ik geloof dat jullie een klein beetje in de problemen zitten jongens. Kom maar, ik zal het wel uitleggen aan de brandweer.’


Als de buurman aan de brandweermannen en aan een woedende pappa en mamma  uitlegt wat de kinderen hebben gedaan, zijn pappa en mamma nog steeds heel boos, en van de brandweercommandant krijgen ze eerst een preek, maar als de buurman vertelt dat de jongens het vuur zelf hebben geblust door er overheen te plassen, moeten alle mannen wel lachen. En zelfs mamma tovert een kleine lach te voorschijn. Een hele kleine. 

2 opmerkingen:

  1. Geweldig geschreven, hier geniet ik dan echt van, alsof ik midden in het hos loop tussen die deugnieten in....
    Wij hadden vroeger een buurjongetje wat ook zoiets deed, totdat hij de open haar uitplaste bij de andere buren...toen was het gedaan met de pret:)

    Jij bedankt voor je lieve woorden, ja het is juist zo bijzonder omdat ik weet hoeveel moeite het hem kost om dit in zijn eigen tempo te doen en ook hoeveel energie het kost.
    Dit is meer waard dan 1000 klusjesmannen:)

    Liefs, Eefie

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Prachtig verhaal! Het leest als een spannend kinderavonturenboek ;)
    Groetjes,

    BeantwoordenVerwijderen